Kolgans
Vogelgroep: Ganzen Veldkenmerken. 65-78 cm. Kleiner en donkerder dan Grauwe Gans. Adult verschilt van Grauwe, Riet- en Kleine Rietgans door grote witte ’kol’ aan basis van roze snavel, onregelmatige zwarte bandering op borst en oranje poten. Bovenflanken met witte randen, een opvallende lijn vormend; anaalstreek en onderstaartdekveren wit. Vleugelboeg iets lichter dan rest van vleugel, maar vleugel zonder duidelijketekening. Juveniel zonder witte ’kol’ en zonder bandering op buik; verenkleed bruiner en meer gevlekt. Kan verward worden met Grauwe Gans maar Kolgans kleiner en met oranje poten. Siberische ras albifrons heeft roze, Groenlandse ras/soort flavirostris oranje snavel. Geluid. Roep in vlucht een hoog en ’lachend’ tweelettergrepig ’kow-jow’ of ’lio-liek’. Voorkomen. Broedt niet in het gebied maar is een algemene wintergast in de Noordzeelanden en in delen van Italië, Griekenland, Hongarije en Roemenië. Habitat. Buiten de broedtijd in weidegebieden, graslanden, moerassen en akkers met klaver en granen. Voedsel. ’s Winters bladeren, stengels, knollen, uitlopers en zaden. Weinig gegevens voor broedgebied. Ei. Zonder tekening, grondkleur wit met bleekgele tint, raakt bruin of geel bevuild tijdens broeden. Schaal glad/zeer fijn korrelig, niet of iets glanzend. Vorm subelliptisch. Formaat 79 x 53 mm (72-89 x 47-59), gewicht (in gevangenschap) 114 g (97-126). |